donderdag 19 september 2013

Regio's A2-as duidelijk motor van de landelijke economie

Bruto Binnenlands Product tussen 1995-2012  hard gegroeid, maar stagnatie sinds 2008
Tussen 1995 en 2008 is het BBP (tegen marktprijzen) van Nederland bijna verdubbeld van 305 miljard euro naar 594 miljard euro. Het arbeidsvolume nam in dezelfde periode toe van 5 miljoen naar 6 miljoen arbeidsjaren, ofwel met 20%.
In 2008 is de crisis goed in de cijfers zichtbaar. In 2009 daalt het BBP met 3,5% naar 573 miljard. In 2010 is er sprake van een licht herstel, waarna in 2011-2012 sprak is van stabilisatie. De omvang van het BBP wordt door het CBS (voorlopig) becijferd op 599 miljard euro.
Het arbeidsvolume is vanaf 2008 met 2,6% gedaald van 6 miljoen arbeidsjaren naar 5,8 miljoen arbeidsjaren.

Figuur 1
Ontwikkeling BBP(marktprijzen) en arbeidsvolume 1995-2012  
Bron: CBS, Statline, bewerking Fanion Onderzoek & Advies
* cijfers 2011 en 2012 (nader) voorlopig


Productie vooral rondom de grote steden
De productie in Nederland vindt vooral plaats in en rondom de grote steden Amsterdam, Utrecht en Rotterdam. Daarnaast levert Overig Groningen ook een grote bijdrage dankzij de gaswinning in dit gebied. Ook de Brabantse regio's West-, Noordoost-, en Zuidoost-Brabant en de Gelderse regio's Arnhem/Nijmegen en Veluwe leveren en substantiële bijdrage aan het BBP. Het beeld voor het arbeidsvolume is vergelijkbaar; dezelfde regio's komen hier logischerwijs bovendrijven; Hieraan kan de regio Twente nog worden toegevoegd.

Figuur 2
Omvang Bruto Regionaal Product in 2012 (voorlopig) en Arbeidsvolume 2010, naar COROP


Bron: CBS, Statline, bewerking Fanion Onderzoek & Advies
Tabel 1
Overzicht COROP gebieden
COROP-CodeCOROPCOROP-CodeCOROP
1Oost-Groningen21Agglomeratie Haarlem
2Delfzijl en omgeving22Zaanstreek
3Overig Groningen23Groot-Amsterdam
4Noord-Friesland24Het Gooi en Vechtstreek
5Zuidwest-Friesland25Agglomeratie Leiden en Bollenstreek
6Zuidoost-Friesland26Agglomeratie 's-Gravenhage
7Noord-Drenthe27Delft en Westland
8Zuidoost-Drenthe28Oost-Zuid-Holland
9Zuidwest-Drenthe29Groot-Rijnmond
10Noord-Overijssel30Zuidoost-Zuid-Holland
11Zuidwest-Overijssel31Zeeuws-Vlaanderen
12Twente32Overig Zeeland
13Veluwe33West-Noord-Brabant
14Achterhoek34Midden-Noord-Brabant
15Arnhem/Nijmegen35Noordoost-Noord-Brabant
16Zuidwest-Gelderland36Zuidoost-Noord-Brabant
17Utrecht37Noord-Limburg
18Kop van Noord-Holland38Midden-Limburg
19Alkmaar en omgeving39Zuid-Limburg
20IJmond40Flevoland


Lange termijn: Regio's A2 motoren landelijke economie
In alle regio's in Nederland is het Bruto Regionaal Product tussen 1995-2012 toegenomen. De groei varieert tussen 22% (Delfzijl e.o.) tot 150% (Flevoland). De regio's die gelegen zijn op de as Amsterdam - Eindhoven (De A2-as) blijken de motoren van de landelijke economie. Zowel het BRP als het arbeidsvolume zijn tussen 1995 en heden in deze regio's bovengemiddeld gegroeid. Flevoland en Oost-Groningen doen het nog beter, maar voor Oost-Groningen is dit voor het grootste deel toe te schrijven aan de gaswinning. De economie in Flevoland is nog in opbouw; er was in de vorige decennia relatief weinig bedrijvigheid in relatie tot de beroepsbevolking. De afgelopen jaren hebben zich veel bedrijven gevestigd in Flevoland en zijn de economie en de werkgelegenheid flink gegroeid.
De groei van het BRP is duidelijk beneden gemiddeld in veel grensregio's; vooral in het Noordoosten van het land is de ontwikkeling beneden gemiddeld. Maar ook in de regio's IJmond en Haarlem e.o. ligt de ontwikkeling van het BRP onder het landelijk niveau.
Ook het arbeidsvolume is tussen 1995-2010 vrijwel overal toegenomen. Alleen in de regio's IJmond, Gooi- en Vechtstreek, Zuidwest-Drenthe, Delfzijl e.o. en Oost-Groningen is er sprake van een daling van het arbeidsvolume. Ook hier doen de regio's aan de A2-as en Flevoland het bovengemiddeld goed. Opvallend is dat ook de het zuidwestelijk deel van Noord-Nederland het boven gemiddeld doet.

Figuur 3
Ontwikkeling BRP 1995-2012* en Arbeidsvolume 1995-2010 naar COROP regio in relatie tot ontwikkeling in Nederland
Bron: CBS, Statline, bewerking Fanion Onderzoek & Advies,
* voorlopige cijfers




Korte termijn: Niet overal krimp tijdens crisis
Van 2008 op 2009 is het landelijk BBP als gevolg van de economische crisis flink gedaald, daarna heeft enig herstel plaatsgevonden waarna de ontwikkeling van het BBP zich rond de nulgroei beweegt. In de meeste regio's in Nederland is eenzelfde beeld te zien en is sprake van een lichte daling van het BRP tot -2,5%. Een aantal gebieden is zwaarder getroffen. Vooral de regio Delfzijl e.o. heeft het zwaar te verduren met een krimp van het BRP met meer dan 10%. Ook de andere regio's in het Noordoosten van Nederland zijn bovengemiddeld getroffen door de economische crisis. Maar ook in de Randstad zijn er regio's die meer dan gemiddeld gekrompen zijn, dit geldt onder meer voor de regio Haarlem e.o., Delft en Westland, Het Gooi- en Vechtstreek en Oost-Zuid-Holland (Alphen a/d Rijn, Gouda, Waddinxveen). Positieve uitschieter zijn er ook. Het BRP in Groot-Amsterdam en Midden-Limburg nam in de periode 2008-2012, ondanks de crisis, met meer dan 5% toe. Ook de regio's Noordoost-Brabant, Utrecht, Twente en Zuidwest-Overijssel laten bovengemiddelde groeicijfers zien.

Figuur 4
Ontwikkeling BRP 2008-2012* naar COROP regio
Bron: CBS, Statline, bewerking Fanion Onderzoek & Advies,
* voorlopige cijfers

Flevoland veruit sterkste groeier, Delfzijl e.o. snelste daler
In figuur 5 is de ontwikkeling van het BRP en het arbeidsvolume in de periode 1995-2010 afgezet tegen de landelijke ontwikkeling (positie waar de x-as en y-as kruisen) in dezelfde periode. De grootte van de bol geeft daarbij de omvang van het BRP in 2010 weer.
Uit de figuur blijkt dat de positieve bijdrage van regio's groot Amsterdam, Utrecht, Noordoost-Brabant en Zuidoost-Brabant aan de landelijke economie en werkgelegenheid groot is. Het betreft grotendeels de regio's die op de A2-as liggen. Flevoland is overigens de regio die op zowel het BRP als het arbeidsvolume veruit het sterkst is gegroeid. In absolute omvang is de bijdrage van deze regio echter nog bescheiden.
In de regio Groot-Rijnmond is de bijdrage aan de toename van het arbeidsvolume bovengemiddeld, maar blijft de ontwikkeling van het BRP achter bij het landelijk gemiddelde.
De economische prestaties van de regio Delfzijl e.o. zijn ver beneden gemiddeld. Het arbeidsvolume is gedaald terwijl de groei van het BRP ver achterblijft bij het Nederlands gemiddelde. Dit geldt voor meer regio's in Noord-Nederland en een aantal grensregio's. Maar ook regio's in de Randstad als de Zaanstreek, Haarlem e.o., Delft- en Westland en Het Gooi- en Vechtstreek presteren onder het nationaal gemiddelde.

Figuur 5
Ontwikkeling BRP en Arbeidsvolume  t.o.v. ontwikkeling Nederland, 1995-2010
Bron: CBS, Statline, bewerking Fanion Onderzoek & Advies

Conclusie
De regio's op de A2-as vormen duidelijk het kloppend hart van de Nederlandse economie. De regio's in Noord-Nederland en de grensregio's blijven duidelijk achter bij de landelijke ontwikkeling. Opvallend genoeg geldt dit ook voor een aantal regio's in de Randstad.

© Henry de Vaan, Fanion Onderzoek & Advies, september 2013

dinsdag 3 september 2013

Lokaal economisch beleid is juist nu nodig

Lokaal economisch beleid onder druk
Graag blijf ik op de hoogte van hetgeen er op het gebied van de lokale economie en de arbeidsmarkt speelt bij gemeenten in Nederland. Ik struin dan ook regelmatig de gemeentelijke websites af op zoek naar het meest recente lokaal (sociaal-) economisch beleid en andere beleidsplannen. Niet zelden blijkt bij gemeenten een integraal economisch beleidsplan te ontbreken of het beleidsplan dateert al weer van jaren geleden. Tegelijkertijd hoor je op dit moment van diverse beleidsmedewerkers economische zaken (in met name de kleinere gemeenten) dat het beleidsterrein en hun functie onder druk staan vanwege bezuinigingen en omdat het geen wettelijke taak van gemeenten is. Middelen voor het opstellen of het actualiseren van het economisch beleid zijn er dan ook veelal niet. 

© Fanion onderzoek & Advies
Slechte ontwikkeling
Dit is een slechte ontwikkeling, omdat juist nu lokaal sociaal-economisch beleid nodig is. De afgelopen jaren hebben de economie en werkgelegenheid door de economische crisis in veel gemeenten te maken gekregen met tegenslag; door ontslagen is de werkloosheid opgelopen en relatief veel bedrijven zijn failliet gegaan.Ook zijn grote zakelijke dienstverleners en financiële instellingen aan het reorganiseren en sluiten zij vestigingen. De productiestructuur van gemeenten verandert hierdoor, waardoor oude zekerheden verdwijnen. Daarnaast nemen de werkloosheid en het aantal mensen in de bijstand toe evenals de kosten voor de lokale overheden. Ook ontstaat er leegstand op bedrijventerreinen, in kantoren en in het winkelcentrum. Deze ontwikkelingen zijn wèl van invloed op de kerntaken van de gemeente en kunnen uitgroeien tot grote maatschappelijke kostenposten.

Waarom lokaal economisch beleid belangrijk is
Om de volgende redenen is een actief lokaal economisch beleid daarom van belang:

  1. De lokale overheid blijft in gesprek met het bedrijfsleven om zodoende zicht te krijgen en te houden op hetgeen er speelt rondom arbeidsmarkt en ruimtelijke ontwikkelingen;
  2. Mogelijke problemen kunnen vroeg worden gesignaleerd waardoor er snel op kan worden ingespeeld
  3. Bedrijven en instellingen en lokale overheid krijgen meer begrip voor elkaars positie
  4. Endogene groei van kansrijke start-ups, snel groeiende bedrijven en clusters van bedrijven kunnen snel worden gesignaleerd, gestimuleerd en gefaciliteerd;
  5. De lokale overheid kan sneller en makkelijker een beroep doen op bedrijven als het gaat om het oplossen van problemen aan de onderkant van de arbeidsmarkt
  6. De lokale overheid en bedrijven en instellingen kunnen elkaar sneller aanspreken op verantwoordelijkheden en gezamenlijk initiatieven ontplooien.
  7. Het organiserend vermogen binnen de lokale economie in de gemeente neemt toe.
Uiteindelijk zullen door een actief lokaal economisch beleid op de wat langere termijn de verplichte taken van de lokale overheid worden verzacht en vergemakkelijkt.

Stappen die van belang zijn voor het actualiseren of formuleren van lokaal economisch beleid?

Monitoren, analyseren en evalueren
Het is voor lokale overheden in de eerste plaats belangrijk in beeld te hebben hoe de lokale economie erbij staat en welke trends en ontwikkelingen hierop van invloed zijn. Het is daarom van belang met enige regelmaat de economische situatie te monitoren en te analyseren en tevens het economisch beleid te evalueren en daar waar nodig te leggen langs de nieuwe situatie en actuele trends en ontwikkelingen. Dit resulteert uiteindelijk in een SWOT-analyse voor de lokale economie.

Werken vanuit een visie
Als uit de (SWOT) analyse blijkt dat er structurele verschuivingen in de lokale economie hebben plaatsgevonden dan zal het lokaal bestuur hier samen met de bedrijven en instellingen uit de gemeente een visie op moeten ontwikkelen. Daarin worden voor de komende jaren afgesproken welke sectoren of clusters de economische kurken worden waarop de lokale economie zal drijven en welke beleidsdoelen moeten worden gesteld. Voorbeelden van beleidsthema's en beleidsdoelen, afhankelijk van de keuzes die worden gemaakt, zijn:


Actieprogramma
Tot slot is het van belang van een visie te komen tot een concreet plan van aanpak met activiteiten, liefst zo concreet mogelijk. Belangrijk is dat lokale partijen dit zien als een gezamenlijke actieprogramma dat ook van henzelf is en hier ook de schouders onder willen zetten. Het is daarom beter wat minder activiteiten te ontplooien waarvoor veel draagvlak is en die daarmee goed te organiseren zijn dan heel veel activiteiten te organiseren waarbij iedereen naar de lokale overheid kijkt.

Bovenlokale samenwerking
Mocht het voor kleinere gemeenten toch niet mogelijk zijn om zelfstandig economisch beleid op te stellen en uit te voeren, dan is een goed alternatief om samen met buurgemeenten economisch beleid te ontwikkelingen. Diverse gemeenten hebben dit in het verleden al gedaan. Dit geldt bijvoorbeeld voor de gemeenten Asten en Someren en de gemeenten Werkendam, Aalburg en Woudrichem die gezamenlijk economisch beleid hebben geformuleerd.

In de afgelopen jaren heb ik voor diverse gemeenten volgens deze aanpak economisch beleid mogen opstellen. Ik hoor vaak terug dat men op een dergelijk integraal economisch beleidsplan kan terugvallen als er zich ontwikkelingen voordoen en dat het houvast geeft. Op de wat langere termijn betaalt dit zich absoluut uit en blijkt de investering relatief gering.

© Henry de Vaan, Fanion Onderzoek & Advies



vrijdag 9 augustus 2013

Veel regio's in Nederland hebben een (te) grote voorraad bedrijventerrein

Jongstleden juli zijn de meest recente IBIS gegevens over 2013 gepubliceerd. Een ruimtelijk-economische analyse van deze gegevens op het niveau van de COROP regio's leert dat een aantal regio's een relatief (te) grote voorraad bedrijventerreinen heeft; terwijl slechts enkele regio's een (te) geringe voorraad bedrijventerreinen hebben. 

Uitgifte gedaald onder invloed van de economisch crisis, ook het areaal bedrijventerreinen daalt
Het totaal areaal bedrijventerreinen (hectare netto) bestaat uit bestaande bedrijventerreinen en harde plannen voor bedrijventerreinen (bedrijventerreinen met een goedgekeurd bestemmingsplan).

Foto, Henry de Vaan
Van 1992 tot en met 2013 is het netto areaal bedrijventerrein met 25.500 ha netto toegenomen, gemiddeld met zo'n 1.100 ha per jaar.
In dezelfde periode is er bijna 21.000 ha netto bedrijventerreinen uitgegeven aan bedrijven en instellingen; gemiddeld gaat het om 1.000 ha netto per jaar.  Vooral eind jaren '90 en medio jaren 2000 is er veel bedrijventerrein uitgegeven. Sinds het uitbreken van de crisis in 2008 ligt het uitgiftepeil echter behoorlijk onder het langjarig gemiddelde.

In 2011 en 2012 is er echter sprake van een afname van het bedrijventerreinareaal. In diverse regio's worden op dit moment plannen voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen kritisch tegen het licht gehouden en soms ook geschrapt vanwege de achterblijvende vraag als gevolg van de crisis.

Figuur 1 
Uitgifte bedrijventerreinen in Nederland in het betreffende jaar (ha netto) en ontwikkeling areaal bedrijventerrein (ha netto), 1992-2013

Waar concentreren zich de bedrijventerreinen?
Het grootste areaal bedrijventerrein bevindt zich in de regio Groot-Rijnmond en heeft een omvang van ruim 9.000 ha netto. Andere regio's met veel bedrijventerreinen zijn industriële en logistieke regio's als West-Brabant, Zuidoost-Brabant, Groot Amsterdam, Twente en Zuid-Limburg. Ook Flevoland heeft een flink areaal bedrijventerreinen.
De regio's waar bedrijventerrein gelegen zijn, zijn tevens de regio's waar veel aan bedrijventerreingerelateerde banen te vinden zijn. Vooral de regio's Groot Rijmond, Groot Amsterdam, West-Brabant, Noordoost- en Zuidoost-Brabant, Arnhem-Nijmegen, Twente en Zuidoost-Brabant hebben veel banen die veelal op bedrijventerreinen te vinden zijn. Opvallend is ook het relatief hoge aantal bedrijventerreingerelateerde banen in de regio Utrecht. Gemiddeld is landelijk ca. een derde van alle banen aan bedrijventerreinen gerelateerd.



 Tabel 1
Overzicht COROP gebieden
COROP-Code COROP COROP-Code COROP
1 Oost-Groningen 21 Agglomeratie Haarlem
2 Delfzijl en omgeving 22 Zaanstreek
3 Overig Groningen 23 Groot-Amsterdam
4 Noord-Friesland 24 Het Gooi en Vechtstreek
5 Zuidwest-Friesland 25 Agglomeratie Leiden en Bollenstreek
6 Zuidoost-Friesland 26 Agglomeratie 's-Gravenhage
7 Noord-Drenthe 27 Delft en Westland
8 Zuidoost-Drenthe 28 Oost-Zuid-Holland
9 Zuidwest-Drenthe 29 Groot-Rijnmond
10 Noord-Overijssel 30 Zuidoost-Zuid-Holland
11 Zuidwest-Overijssel 31 Zeeuws-Vlaanderen
12 Twente 32 Overig Zeeland
13 Veluwe 33 West-Noord-Brabant
14 Achterhoek 34 Midden-Noord-Brabant
15 Arnhem/Nijmegen 35 Noordoost-Noord-Brabant
16 Zuidwest-Gelderland 36 Zuidoost-Noord-Brabant
17 Utrecht 37 Noord-Limburg
18 Kop van Noord-Holland 38 Midden-Limburg
19 Alkmaar en omgeving 39 Zuid-Limburg
20 IJmond 40 Flevoland






Vooral in Groot-Rijnmond en West-Brabant veel bedrijventerreinen uitgegeven
Vooral in Zuidwest Nederland is veel bedrijventerrein uitgegeven de afgelopen 22 jaar. In de regio Groot-Rijnmond lag de gemiddelde jaarlijkse uitgifte met 84 ha netto het hoogst, gevolgd door West-Brabant met 76 ha netto per jaar. Maar ook in Zeeland ligt de uitgifte met 49 ha netto per jaar op een hoog niveau. In Noordwest Nederland wordt veel bedrijventerrein uitgeven in Groot Amsterdam, Flevoland en Utrecht en in Oost-Nederland in de COROP's Twente en Noordoost-Overijssel. In Noord-Nederland is de gemiddelde jaarlijkse uitgifte het hoogst in Overig Groningen met bijna 34 ha per jaar gemiddeld.

Figuur 4
Uitgifte bedrijventerreinen in betreffende jaar (ha netto) en \
ontwikkeling areaal bedrijventerrein (ha netto), 1992-2013


Vooral in Noord- en Oost-Nederland veel regio's met (te) veel uitgeefbaar bedrijventerrein
Van het totaal areaal bedrijventerreinen in Nederland is nog niet alle terrein uitgegeven. In vrijwel alle regio's is er een voorraad uitgeefbaar bedrijventerrein. De meeste van deze uitgeefbare terreinen zijn in handen van gemeenten, maar een deel is in eigendom van particulieren. In totaal is in 2013 landelijk 15% van het totale areaal nog uitgeefbaar. Overigens is hiervan ruim de helft (8% van het areaal) terstond uitgeefbaar en zijn het voor het overige deel nog harde plannen. Als wordt gekeken naar de verschillen de COROP gebieden dan hebben Delfzijl e.o. en Flevoland het hoogste aandeel nog uitgeefbaar bedrijventerrein. In beide regio's is meer dan 30% van het bedrijventerreinareaal nog uitgeefbaar. Opvallend is dat vooral in Noord-Nederland relatief veel regio's een voorraad bedrijventerrein hebben die meer de 20% van het areaal omvat. Uitzonderingen zijn Noord- en Zuidwest-Friesland en Zuidoost-Drenthe waar dit aandeel lager ligt.


IJzeren voorraad
Een maat die regelmatig gebruikt wordt voor het bepalen van de benodigde voorraad uitgeefbaar bedrijventerrein is het begrip ijzeren voorraad. Uitgangspunt is dat de ijzeren voorraad een omvang heeft van 5 tot 7 keer de gemiddelde jaarlijkse historische uitgifte. Dit komt voort uit de constatering dat landelijk de gemiddelde periode die nodig is om een bedrijventerreinen te ontwikkelen 7 tot 8 jaar is. Anderen gaan bij het begrip ijzeren voorraad uit van het terstond uitgeefbaar deel van de voorraad. Het uitgangspunt is daarbij dat de ijzeren voorraad 2 tot 3 keer de gemiddelde jaarlijkse historische uitgifte bedraagt.

Met de ijzeren voorraad kan snel worden ingespeeld op een bedrijventerreinenbehoefte die snel aantrekt. Is de voorraad kleiner dan de ijzeren voorraad, dan is er feitelijk te weinig bedrijventerrein in voorraad om in de vraag te voorzien als deze plots aantrekt. Als de voorraad groter is dan de ijzeren voorraad dan is er feitelijk sprake van overcapaciteit. Dit hoeft ruimtelijk geen probleem te zijn, zolang de terreinen nog niet bouwrijp zijn gemaakt. De bedrijventerreinen zullen dan de komende jaren op een later tijdstip gereed worden gemaakt en worden uitgegeven. Financieel kunnen er wel grote problemen ontstaan als gemeenten de gronden al in eigendom hebben en de uitgifte langer duurt dan voorzien. De rentelasten zullen dan steeds verder oplopen.

In figuur 6 is per COROP de voorraad uitgeefbaar terrein vergeleken met de langjarig historische uitgifte. Uit de analyse blijkt dat met name de regio's 't Gooi en Vechtstreek, IJmond en Kop van Noord-Holland een voorraad bedrijventerrein hebben die onder de ijzeren voorraad ligt. Deze regio's kunnen dus niet inspelen op een eventueel snel aantrekkende vraag naar bedrijfskavels. De regio's Utrecht, Haarlem, Leiden en Bollenstreek, Zuidoost-Zuid-Holland, Midden-Brabant, Zuidoost-Drenthe, Achterhoek en Noord-Limburg lijkt de balans tussen de voorraad en het uitgiftetempo het meest in evenwicht. In de overige regio's is sprake van voorraden uitgeefbaar terrein die groter zijn dan de IJzeren voorraad. De grootste overcapaciteit is er in Zeeuws-Vlaanderen, Flevoland en Delfszijl e.o. Ook in de regio's Alkmaar e.o., Groot Amsterdam, Veluwe, Twente en Oost-Groningen is de voorraad veel hoger dan de ijzeren voorraad. Wanneer er van wordt uitgegaan dat de historische vraag ook voor de toekomst op peil blijft, dan kunnen deze regio's 15 tot 25 jaar vooruit met de huidige harde voorraad.

Nuancering: voorraad terstond uitgeefbaar terreinen is beperkter
Zoals hiervoor al eerder opgemerkt, is gemiddeld 8% van het areaal bedrijventerreinen in Nederland terstond uitgeefbaar. Dat wil zeggen dat de terreinen bouwrijp zijn en direct verkocht/verpacht kunnen worden aan bedrijven die een behoefte aan een bedrijfslocatie hebben. De overige voorraad bestaat uit harde plannen die weliswaar ruimtelijk zijn vastgelegd, maar waar het terrein pas op termijn beschikbaar komt voor uitgifte. Als de regio's worden vergeleken ten aanzien van de mate van uitgeefbaarheid, dan blijkt dat vooral in Zuid-Holland en Utrecht het terstond uitgeefbaar areaal onder het landelijk gemiddelde ligt. Dit geldt ook voor het westelijk deel van Friesland en de regio Zuidwest-Overijssel. Relatief veel terstond uitgeefbaar terrein is er in de regio Amsterdam, Flevoland, Zuidoost-Friesland en de regio's in de provincie Drenthe.
Uitgaande van een ijzeren voorraad van 2 tot 3 keer de langjarige historische uitgifte dan valt op dat alleen in de regio Zuidwest-Overijssel sprake is van een te lage voorraad direct uitgeefbaar terrein. In de Zuid-Holland, Utrecht, Midden-Limburg, Overig Groningen, Noord-Friesland en Zuidwest-Friesland is het aanbod redelijk goed op orde. In de overige regio's is er sprake van overcapaciteit. Vooral in de Metropoolregio Amsterdam en Zuidwest Drenthe is er sprake van een ruime voorraad bedrijventerrein afgezet tegen de langjarige historisch uitgifte.




Overschotten kunnen nog verder oplopen
Uit de redelijk eenvoudige analyse zoals die hier is gemaakt, kan worden geconcludeerd dat veel regio's erg ruim in hun jas zitten als het gaat om de voorraad uitgeefbaar bedrijventerrein. Overigens kan het heel goed zijn dat in een regio met een ruime voorraad vanwege een kwalitatieve mismatch toch op deelmarkten tekorten ontstaan. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat er veel vraag is vanuit lokale bedrijven naar kleine kavels, terwijl op de beschikbare (regionale) bedrijventerreinen alleen maar grote kavels beschikbaar zijn.

Aangezien het totale areaal bedrijventerrein in 2011 en 2012 is gedaald, wordt door overheden onderkend dat de voorraad aan de ruime kant is. Er worden dan ook in diverse regio's harde plannen voor bedrijventerreinen geschrapt. Desondanks zal in diverse regio's wellicht nog harder ingegrepen moeten worden. Op de korte termijn lijkt een sterke economische groei er nog niet in te zitten. Over het algemeen wordt verwacht dat de economie de komende jaren zal blijven kwakkelen rond de 0% groei. Voor 2014 wordt door het CPB 1%  economische groei verwacht; terwijl bij de raming van bedrijventerreinen het Transatlantic Market scenario het uitgangspunt vormt, waarin wordt uitgegaan van een gemiddelde jaarlijkse groei van 2,2% per jaar.

Daarnaast zijn er in diverse regio's structurele trends gaande die zullen leiden tot een vraag die ligt onder het langjarig historisch gemiddelde. Een belangrijke ontwikkeling is vooral het afvlakken en vervolgens afnemen van de ontwikkeling van de beroepsbevolking de komende jaren als gevolg van vergrijzing en ontgroening van de bevolking. Hierdoor zullen minder mensen zich aanbieden op de arbeidsmarkt, waardoor het scheppen van banen niet lukt , ofwel niet nodig is. Ook het benodigde areaal bedrijventerrein zal daarmee minder hard hoeven groeien.

Er blijven nieuwe terreinen nodig
Desondanks zal er altijd een zekere behoefte blijven aan nieuwe terreinen. In elke regio blijven er bedrijven die uit hun huisvesting groeien en op zoek gaan naar een nieuw bedrijfskavel. Het zal ook lang niet altijd mogelijk zijn de oplossing te vinden op bestaande bedrijventerreinen. Wel wordt het voor de toekomst steeds meer de vraag wat te doen met oude bedrijfslocaties en bedrijventerreinen die achterblijven.

© Henry de Vaan, Fanion Onderzoek & Advies, augustus 2013

donderdag 27 juni 2013

Toerisme in veel gemeenten in toenemende mate een economische drager van betekenis

Een ruimtelijke analyse van het belang van toerisme en recreatie voor de economie
De vakantie staat voor de deur, een mooie gelegenheid om een artikel te wijden aan de sector Toerisme en Recreatie. Ik geef toe, in het verleden twijfelde ik nog wel eens aan de bijdrage van deze sector aan de lokale economie. Veel gemeenten omarmen toerisme en recreatie namelijk omdat het over het algemeen 'schone' bedrijvigheid en werkgelegenheid betreft en de sector daarom een hoog politiek knuffelgehalte heeft. Niks mis mee, maar het is vaak een excuus om niets te hoeven doen met bedrijven die men liever niet in de achtertuin heeft, maar wel een grote betekenis hebben voor de lokale economie. Ondanks mijn wat kritische houding moet ik constateren dat de sector in veel gemeenten een significante bijdrage levert aan de lokale economie. In dit artikel een ruimtelijke analyse waar dat in Nederland wel het geval is en waar dat minder geldt.

Algemene ontwikkeling sector toerisme en recreatie in Nederland
In Nederland zijn volgens de meeste recente LISA gegevens in de sector Toerisme en Recreatie bijna 105.000 vestigingen met daarin bijna 500.000 werkzame personen actief. Daarmee is 8,3% van vestigingen en 6,2% de werkgelegenheid toe te schrijven aan de sector. In de periode 2008-2012 is in Nederland het aantal vestigingen met 16% toegenomen. Daarmee houdt de sector gelijke tred met de groei van het totaal aantal vestigingen in Nederland. De werkgelegenheid van de sector toerisme en recreatie ontwikkelt zich echter aanmerkelijk beter dan het totaal aantal banen in de economie. Daar waar in Nederland voor de totale werkgelegenheid over de periode 2008-2012 sprake is van een lichte afname met 0,3%  is het aantal banen in de toeristisch-recreatieve sector in dezelfde periode met 2% toegenomen.

Figuur 1
Geïndexeerde ontwikkeling vestigingen en banen, Toerisme en Recreatie en totaal 2008-2012
Bron: LISA, 2012, bewerking Fanion Onderzoek & Advies

Waar in Nederland concentreert de sector toerisme en recreatie zich?
In figuur 2 is te zien waar het aandeel van de sector Toerisme en Recreatie in zowel vestigingen als werkgelegenheid het hoogst is. Duidelijk zichtbaar is dat de sector het sterkst vertegenwoordigd is op de Waddeneilanden, waar meer dan 40% van de economie zich bezighoudt met toerisme en recreatie. Daarnaast is de sector sterk vertegenwoordigd aan de kust en in Zuidwest-Friesland, Limburg en het Rijk van Nijmegen. Ook in Amsterdam en omgeving is de sector bovengemiddeld sterk vertegenwoordigd.

Figuur 2
Aandeel T&R in de productiestructuur, vestigingen en werkgelegenheid, 2012

              Vestigingen                                                                             Banen
Bron: LISA 2012, bewerking Fanion Onderzoek & Advies
Waar groeit de sector Toerisme en Recreatie?
De ontwikkeling van de sector Toerisme en recreatie is niet over gelijk. Opvallend is dat het aantal vestigingen in de sector flink is afgenomen in Zeeland, Friesland en Zuid-Holland. Daarnaast neemt het aantal bedrijven af in de regio Noordoost-Brabant. Sterke groei van het aantal vestigingen is te zien tussen Utrecht en Amsterdam rondom de Loosdrechtse en Vinkeveense plassen, in Amsterdam en de regio Waterland, in het oostelijk deel van de Veluwe en in het gebied dat loopt van De Baronie van Breda, via Tilburg naar de Brabantse Kempen. Het beeld in Zuid-Limburg is sterk wisselend. 
De ontwikkeling van de toeristisch-recreatieve werkgelegenheid laat een ongeveer gelijk beeld zien. Het aantal banen in de sector groeit sterk in Flevoland en Noord-Overijssel. Daarnaast is de groei van de werkgelegenheid sterk in Het Groene Hart, delen van Brabantse Kempen en in Oost-Groningen/Delfzijl e.o. Dit laatste kan ook te maken hebben met de activiteiten in de Eemshaven, waar voor de vele arbeidsmigranten extra (tijdelijke) hotels zijn gebouwd. Het aantal toeristisch-recreatieve banen is met name gedaald in West-Friesland, Friesland, de omgeving Leiden en de Bollenstreek, 't Gooi, Noordoost-Brabant/de Peel en de Achterhoek.

Figuur 3
Ontwikkeling van het aantal vestigingen en de werkgelegenheid in de sector toerisme en recreatie,
2008-2012
                              Vestigingen                                                                                  Banen
Bron: LISA, 2012 bewerking Fanion Onderzoek & Advies

Waar draagt de sector Toerisme en Recreatie bij aan economische groei?
Wanneer gekeken wordt naar de bijdrage van de Toerisme en Recreatie in de ontwikkeling van het aantal vestigingen dan is het belang van de sector met name gegroeid in Brabantse Kempen, Noord-Overijssel en Noord-Friesland, Flevoland, Amsterdam en de regio Waterland. De Achterhoek en Twente/Salland kleuren ook overwegend groen. Ook de Peel kleurt lichtgroen; wat opvallend is aangezien daar de T&R-sector relatief sterk is afgenomen. Dit betekent dat de economie als geheel het daar nog slechter heeft gedaan.
In de regio's Zeeland, Zuid-Holland Zuid, Oost-Groningen, Zuidwest-Friesland en Zuid-Limburg draagt de sector minder dan gemiddeld bij aan de ontwikkeling van de groei van het aantal bedrijfsvestigingen.
De bijdrage van de sector toerisme en recreatie aan de werkgelegenheid is vooral hoog in Het Groene Hart, Midden-Brabant, Oost-Groningen en een groot aantal gemeenten in de De Brabantse Kempen.
Het omgekeerde is zichtbaar in West-Friesland, Zuidwest-Friesland, Drenthe, Noord-Limburg, Goeree-Overflakkee en een aantal gemeenten in de Achterhoek. Daar levert de sector Toerisme en Recreatie een negatieve of ondergemiddelde bijdrage aan de ontwikkeling van de werkgelegenheid.

Figuur 4
Bijdrage van de sector T&R aan de ontwikkeling van het aantal vestigingen en de werkgelegenheid
          
        Groei vestigingen T&R vs                                                                Groei banen T&R vs   
        groei totaal aantal vestigingen                                                        groei totaal aantal banen                          

Bron: LISA 2012, bewerking Fanion Onderzoek & Advies

Toelichting:

Per gemeente is vergeleken hoe de sector toerisme en recreatie zich heeft ontwikkeld ten opzichte van de economie als geheel. Als de sector het beter deed dan de totale lokale economie dan is de gemeente groen gekleurd, was de ontwikkeling van toerisme en recreatie slechter dan de ontwikkeling van de totale lokale economie dan is deze gemeente rood gekleurd.


Waar ontwikkelt Toerisme en Recreatie zich het best, en waar het minst goed?
Geconcludeerd kan worden dat de sector Toerisme en Recreatie in veel gemeente een belangrijke bijdrage levert aan de lokale economie. In dit artikel is gekeken naar de omvang van de sector Toerisme en Recreatie in de gemeenten en daarnaast is gekeken naar de groei van de sector in zowel aantal vestigingen als de werkgelegenheid. In de laatste figuur zijn de scores voor omvang en groei gecombineerd tot een prestatie-index. Uit deze analyse blijkt dat in de meeste gemeenten de sector Toerisme en Recreatie vrij gemiddeld presteert (deze kleuren blauw). Gebieden waar de sector van groot belang is en goed presteert is op de Wadden, Flevoland, Amsterdam e.o., De Veluwe, Oost-Twente, De Brabantse Kempen en de regio tussen Utrecht en Amsterdam (Vinkeveense en Loosdrechtse plassen). 
De prestaties van de sector Toerisme en Recreatie vallen tegen in West-Friesland, grote delen van Zeeland, Rijnmond/Zuid-Zuid-Holland, Noordoost-Brabant, De Langstraat, de Bommelerwaard, het noordelijk deel van de Achterhoek en Zuidwest-Twente.    

Figuur 5
Prestatie-index Toerisme en Recreatie naar gemeente
Bron: LISA 2012, bewerking Fanion Onderzoek & Advies

Tot zover een de analyse van de sector Toerisme en Recreatie in Nederland op basis van de meest recente LISA cijfers. Ik wens iedereen een fijne en ontspannen vakantie toe en geniet van hetgeen de sector Toerisme en Recreatie te bieden heeft.

© Henry de Vaan, Fanion Onderzoek & Advies, juni 2013











donderdag 30 mei 2013

Regionale verschillen in werkloosheid

De werkloosheid loopt fors op

De werkloosheid in Nederland is in 2012 fors opgelopen. Volgens het UWV waren er per januari 2012 480.000 Niet Werkende Werkzoekenden (NWW'ers) en in januari 2013 604.000. Dit komt neer op stijging van maar liefst 26%. In de eerste vier maanden van 2013 zijn er nog eens 32.000 NWW'ers bijgekomen; een stijging van 5% ten opzichte van januari.
In vergelijking met januari 2008 is zelfs sprake van een stijging van het aantal werklozen met bijna 40%.
Naar verwachting zal de werkloosheid de komende periode nog flink blijven toenemen. Enerzijds loopt het aantal faillissementen nog altijd op en daarnaast hebben bedrijven in zowel de private als de publieke sector ontslagrondes aangekondigd.
Figuur 1 Geïndexeerde ontwikkeling werkloosheid (NWW), 2008=100
Werkloosheidontwikkeling
Bron: UWV (www.werk.nl), bewerking Fanion Onderzoek & Advies

Vooral in het Noorden en het Rijnmondgebied hoge werkloosheid

Het werkloosheidspercentage (NWW/beroepsbevolking) bedraagt in het eerste kwartaal van 2013 landelijk ongeveer 7,8%. De hoogste werkloosheidspercentages zijn te vinden in Groningen en Friesland. Opvallend is dat veel gemeenten op de grens met Duitsland een hoge werkloosheid kennen. Daarnaast is de werkloosheid hoog in het Rijnmondgebied en de regio Den Haag. De werkloosheid in Noord-Holland en Utrecht is over het algemeen laag.
Figuur 2 Werkloosheid t.o.v. beroepsbevolking
Bron: UWV/CBS, bewerking Fanion Onderzoek & Advies

Werkloosheid groeit vooral in Noordoost-Brabant, Noord-Veluwe, West-Friesland, Het Groene Hart en Overijssel

De werkloosheid is zowel tussen 2008-2013 als in de periode 2012-2013 in vrijwel alle gemeenten toegenomen. De gemiddelde toename bedroeg tussen 2008-2013 53 procent en tussen 2012-2013 35 procent. In enkele gemeenten is de werkloosheid echter afgenomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor Den Helder,  Arnhem, Amsterdam en de gemeenten Oldambt en Bellingwedde.Opvallend is dat het noorden van het land een relatief gunstig beeld laat zien. Ook in Zuid- en Midden-Limburg en Zeeuws-Vlaanderen ontwikkelt de werkloosheid zich in verhouding gunstig.

De toename van werkloosheid heeft tussen 2008 en 2013 vooral plaatsgevonden in de regio's Noordoost-Brabant, delen van Zuidoost-Brabant, het Groene Hart, West-Friesland, Noord-Veluwe, delen van de Achterhoek en Twente en Zuid-Holland Zuid.

Zoals blijkt uit figuur 1 is de werkloosheid vooral in 2012 fors opgelopen. Vooral in het Groene Hart, delen van Oost-Brabant en Noord-Overijssel is de werkloosheid fors gegroeid in de periode 2012-2013.

Figuur 3 Ontwikkeling werkloosheid periode 2008-2013 en periode 2012-2013

Gecombineerde score werkloosheid: werkloosheidspercentage en ontwikkeling werkloosheid

In figuur 4 is het werkloosheidspercentage gecombineerd met de ontwikkeling van de werkloosheid over de periode 2008-2013. De gemeenten die slecht scoren combineren een in verhouding hoge werkloosheid met een relatief sterke toename van de werkloosheid. De gemeenten die positief scoren, combineren een relatief laag werkloosheidspercentage met een geringe toename (of zelfs een afname) van de werkloosheid in de periode 2008-2013.
Uit de berekening komt naar voren dat vooral Friesland, Flevoland, Overijssel en de Achterhoek een slecht beeld laten zien als het gaat om de werkloosheid. Dit geldt ook voor de regio's Rijnmond, Den Haag e.o. en delen van Oost-Brabant. Opvallend positief naar voren komen de Kop van Noord-Holland, de regio Amsterdam e.o., Utrecht en 't Gooi. Ook Zeeland, West-Brabant en grote delen van Limburg laten een relatief gunstig beeld zien.

Figuur 4 Gecombineerde score werkloosheidspercentage en werkloosheidsontwikkeling 2008-2013
Bron: UWV/CBS, bewerking Fanion Onderzoek & Advies

© Fanion Onderzoek & Advies
Mei 2013



dinsdag 23 april 2013

Regelgeving blokkeert doorbreken Prisoners dilemma problematiek kantorenleegstand

Prisoners dilemma bij kantorenleegstand
© Fanion Onderzoek & Advies
Vastgoedeigenaren die een kantoor bezitten dat (grotendeels) leegstaat in een gebied met een hoge kantorenleegstand, hebben te maken met het 'prisoners dilemma'. Zij hebben namelijk de keuze om hun vastgoed af te schrijven en eventueel af te breken waarmee ze een groot verlies moeten nemen en waarbij bovendien de overgebleven kantoorpanden in het gebied relatief gunstiger in de markt komen te liggen (c.q. een grotere kans krijgen om verhuurd te worden); er is immers minder concurrentie. Het alternatief is om niet af te schrijven, te hopen op betere tijden en te af te wachten tot andere pandeigenaren hun panden uit te markt halen zodat het eigen pand relatief meer waard wordt. Op dit moment doen vrijwel alle vastgoedeigenaren dat laatste en zit iedereen op elkaar te wachten. Het gevolg is een suboptimale oplossing waarbij (bijna) alle pandeigenaren verlies lijden, te maken hebben met leegstand en het totale kantorengebied verder achteruit gaat. Doordat er veel panden leeg staan en er veel makelaarsborden met 'te huur' hangen, wordt het gebied namelijk onaantrekkelijk voor nieuwe huurders waardoor de situatie uiteindelijk voor alle pandeigenaren in het gebied verslechtert.

Gebiedsgerichte aanpak: kantorenfonds
Een 'prisoners dilemma' als dit is niet eenvoudig op te lossen. Namelijk geen van de vastgoedeigenaren wil in zijn of haar kaarten laten kijken en de concurrentie wijzer maken dan zij al is. De vastgoedeigenaren zullen daarom uit zichzelf niet snel met een oplossing komen en afwachten totdat het water ze echt aan de lippen komt en ze niet anders meer kunnen.

In het Convenant Leegstand Kantoren staan goede maatregelen om het 'prisoners dillemma' te doorbreken en een beter Pareto-optimum voor alle vastgoedeigenaren te bereiken. Een gebiedsgerichte aanpak zal absoluut nodig zijn om tot een oplossing te komen. Daarbij zullen alle vastgoedeigenaren water bij de wijn doen om het probleem op te lossen door (delen) van de opbrengsten in te brengen en verlies te nemen. In artikel 5 van het Convenant Leegstand Kantoren wordt geopperd om daarvoor te komen tot een gebiedsgebonden kantorenfonds, waaraan alle vastgoedeigenaren bijdragen. Wanneer een dergelijk kantorenfonds goed wordt uitgevoerd zou dit, althans in theorie, inderdaad moeten leiden tot een meer optimale uitkomst voor alle vastgoedeigenaren. De volgende stappen moeten mijns inziens daarbij worden doorlopen:

  1. Vastgoedeigenaren verenigen zich in een gebied en gaan samenwerking aan;
  2. In een gebied wordt aan de hand van een gebiedsgewijze kantorenportfolioanalyse wordt op basis van objectieve criteria in beeld gebracht welke panden kansrijk en kansarm zijn voor verhuur in de toekomst;
  3. Aan de hand van de analyse wordt gezamenlijk bepaald welke panden uit de markt worden genomen of worden gerenoveerd;
  4. Alle vastgoedeigenaren in het gebied leveren een bijdrage in een vastgoedfonds bijv. door opbrengst in te brengen dan wel bereidheid om verlies te nemen en een pand uit de markt te nemen.
  5. Aan de vastgoedeigenaren die hun pand uit de markt halen, wordt een een subsidie of tegemoetkoming  verstrekt uit het vastgoedfonds. 

© Fanion Onderzoek & Advies
De uiteindelijke oplossing kent, in ieder geval in theorie, een hoger optimum dan wanneer alle eigenaren afwachten. Namelijk diegenen die hun pand van de markt halen worden (tot op zekere hoogte) gecompenseerd. Hun opbrengst is daarmee hoger dan wanneer ze niks zouden krijgen en alle verlies zelf moeten dragen. De vastgoedeigenaren van de kantoorpanden die blijven staan hebben minder concurrentie waardoor er meer schaarste is, de kans groter wordt dat er een nieuwe huurder gevonden wordt en de huurprijzen op peil blijven. Hierdoor stijgen de opbrengsten van het overgebleven vastgoed in het gebied. Dus ook zij hebben er profijt van. Tot slot wordt ook het kantorengebied aantrekkelijker doordat incourant vastgoed uit de markt is gehaald, hetgeen leidt tot hogere maatschappelijke baten.

Nieuwe wetgeving nodig
Het oprichten van collectieve regeling als een kantorenfonds gebeurt echter vaak niet vanzelf. Met name de vastgoedeigenaren van kantoorpanden die wel grotendeels verhuurd zijn, zullen de meerwaarde niet gauw zien. Voor het oprichten van een kantorenfonds zal daarom aangepaste wetgeving nodig zijn om te komen tot een verplichte deelname en bijdrage. Volgens een recente studie van Deloite in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, zal het nog niet makkelijk zijn dit te realiseren. Daarbij zijn vergelijkingen gemaakt met het vormen van ondernemersfondsen om free riders gedrag aan te pakken (bijv. de BIZ-regeling).

Desondanks is het komen tot gezamenlijke gebiedsgerichte aanpak met bijvoorbeeld een kantorenfonds de enige mogelijkheid om het Prisoners dilemma op relatief korte termijn te doorbreken en voor alle partijen te komen tot een meer optimale oplossing. Het alternatief is om te wachten tot vastgoedbedrijven failliet gaan of op andere wijze noodgedwongen afstand doen van hun vastgoed. De (maatschappelijke) kosten daarvan zijn voor alle partijen waarschijnlijk vele malen hoger.

© Henry de Vaan, Fanion Onderzoek & Advies, april 2013