dinsdag 26 november 2013

Het belang van de re-industrialisatie van Nederland

De laatste sokkenfabriek
Mijn vader had een kleine kousen- en sokkenfabriek in het zuiden van het land. Het was een van de laatste sokkenfabrieken van Nederland. Grote fabrieken als Jansen de Wit waren al gesloten en de textielindustrie was toen al grotendeels verdwenen naar de lage lonen landen. Halverwege jaren '90 besloot ook mijn vader, noodgedwongen, met zijn bedrijf te stoppen. Tegen de buitenlandse prijzen viel niet meer te concurreren.
Vaak gaf mijn vader aan dat hij zich zorgen maakte over de economie in Nederland en meer in het bijzonder over het vertrek van de maakindustrie uit Nederland. Waar moet straks het geld verdiend worden, vroeg hij zich af? Ook het verlies van kennis, vakmanschap en technisch inzicht dat daarmee gepaard ging, ging hem aan het hart.

Zorgen om vertrek van de industrie
Mijn vader maakte zich, denk ik, terecht zorgen. De industrie is, samen met de landbouw, een van de meest stuwende sectoren. Dat wil zeggen dat er veel waarde wordt toegevoegd en bovendien dat veel van de producten worden geëxporteerd. Er wordt dus per saldo geld verdiend voor de BV Nederland. De sector heeft bovendien een grote multiplier. Elke euro toegevoegde waarde en elke baan in de industrie levert minstens even zoveel toegevoegde waarde en werkgelegenheid op in andere sectoren als de bouw- en installatiesector, de transportsector, zakelijke diensten en niet-commerciële diensten.

De afgelopen jaren was er sprake van een 'verdienstenlijking' van de economie. Er kwamen steeds minder banen in de landbouw, de industrie en de bouw en steeds meer in de commerciële en niet-commerciële diensten. Overigens was een deel hiervan een papieren verschuiving. Daar waar vroeger grote industriële bedrijven alles in eigen beheer deden (transport, horeca, administratie, beveiliging, marketing en sales) en de werknemers daardoor 'gelabeld' waren als werkend in de industrie werden op enig moment steeds meer diensten uitbesteed aan derden. Hierdoor werden de industrie en de zakelijke diensten in de statistieken communicerende vaten waarbij de werkgelegenheid in de industrie kromp en die bij de zakelijke diensten steeg. Uiteraard waren er ook meer structurele ontwikkelingen en verdwenen er industrie ook steeds meer banen door verregaande automatisering en mechanisering waarbij arbeid werd vervangen door kapitaal.

Maar er was toch ook wel meer aan de hand. Grote industriële bedrijven gingen druk aan de slag met 'offshoring'. Uit een onderzoek van het CBS bleek dat 14% van de grote industriële bedrijven hier tussen 2000-2006 actief mee bezig was geweest, waarbij de motieven vooral waren: besparing op loonkosten, concurrentiepositie, volgen concurrenten of cliënten, toegang nieuwe markten en andere soorten besparingen.

Inzetten op re-industrialisatie
De Europese Commissie onderkent inmiddels dat Europa haar concurrentiepositie in de wereld ziet verslechteren ten opzichte van de VS en de BRIC-landen (mede) als gevolg van het wegtrekken van de industrie. Zij pleit dan ook voor de re-industrialisatie van Europa, want zonder een goede basis in de industrie kan de economie niet bloeien, zo vindt de Commissie.

Ik denk dat de Europese Commissie hiermee een verstandige koers inslaat. De industrie is verantwoordelijk voor de meeste innovaties en is verantwoordelijk voor de meeste investeringen in R&D. Hieruit volgen nieuwe producten en nieuwe afzetmarkten en daarmee groei van toegevoegde waarde en werkgelegenheid. De dienstverlenende sectoren profiteren hiervan doordat zij bestaande en nieuwe diensten kunnen blijven leveren aan de industrie.
Nederland krijgt van de Europese Commissie best een goed rapport als het gaat om de kracht van de industrie. Op de meeste indicatoren scoort Nederland boven het Europese gemiddelde. Nederland presteert echter (flink) onder het gemiddelde als het gaat om het aantal aantal afgestudeerden aan hoog technisch onderwijs, investeringen in R&D, de energie intensiteit van de industrie, de investeringen in bescherming van het milieu en de toegang tot financiering voor het MKB (zie figuur 1).

Figuur 1: Prestaties Nederland op het Industrial Performance Scoreboard (klik voor grote versie)
Bron: Europese Commissie (2012),  Industrial  performance scoreboard.
Kennisintensieve industrie
Re-industrialisatie betekent niet dat we weer terug moeten naar vroeger tijden. De textielindustrie en andere arbeidsintensieve industrietakken met veel lopende band werk zullen niet snel meer naar Nederland terugkomen, tenzij deze werkzaamheden in volledig gerobotiseerde fabrieken gaat plaatsvinden. een voorbeeld hiervan is Philips dat een deel van haar productie terug uit Oost-Europa naar Nederland haalde door een volledig gerobotiseerde fabriek in Drachten te bouwen. Deze fabriek levert overigens wel veel indirecte werkgelegenheid op voor installateurs, onderhoudstechnici, transporteurs, toeleveranciers en andere diensten.

De toekomst zal veel meer liggen in hoogwaardige, kennisintensieve industrie waarin veel innovaties plaatsvinden. Vaak gaat het om meer kleinschalige tot middelgrote bedrijven die flexibel zijn, maatwerk kunnen leveren en snel hun producten en productieproces kunnen aanpassen aan de steeds veranderende marktvraag. Om dit succesvol te kunnen doen zullen er voldoende start-ups moeten komen en zullen de investeringen in R&D flink omhoog moeten. Voor deze start-ups zijn hoog opgeleide technici en exacte wetenschappers nodig. Het is dus zaak dat de in- en uitstroom in het technisch onderwijs wordt verhoogd. Tot slot mag financiering geen bottle-neck meer zijn. Uiteraard zullen banken weer meer moeten durven investeren en tegelijkertijd kunnen andere financieringsbronnen worden aangeboord als 'private equity' en 'crowd funding'.

Waar is de industrie sterk in Nederland: Zuidoost-Brabant als gidsregio
Over de periode 1995-2011 is de toegevoegde waarde van de Nederlandse industrie (excl. delfstoffen en nutsbedrijven) volgens het CBS met 49% toegenomen. Daarnaast wordt in 2011 13% van de toegevoegde waarde in de industrie gerealiseerd. Als we het aandeel industrie en de groei van de toegevoegde waarde in de industrie van de COROP-regio's vergelijken met deze landelijke waarden, dan blijkt een aantal regio's duidelijk voorop te lopen met een hoge specialisatiegraad en een hoge groei. De regio Zuidoost-Brabant is duidelijk een gidsregio als het gaat om de industrie. De stevige inzet op Brainport en de Triple Helix (onderzoek/onderwijs, ondernemers en overheid) werpt daar duidelijk zijn vruchten af. Andere sterke regio's zijn Zuidwest-Overijssel, Twente, overig Zeeland en Groot-Rijnmond.
Regio's, met een lage specialisatie, maar wel een hoge groei zijn Flevoland en de Kop van Noord-Holland.
De regio's IJmond, Zaanstreek, Zeeuws-Vlaanderen, Noord-Limburg en Midden- en Noordoost-Brabant kennen een bovengemiddeld aandeel van de industrie in de productiestructuur, maar de ontwikkeling van de toegevoegde waarde in de industrie is er beneden gemiddeld.
De industrie presteert het slechtst in Delft en Westland, Het Gooi- en Vechtstreek, Agglomeratie Haarlem en de regio Arnhem-Nijmegen. Ook de industrie in Utrecht presteert beneden gemiddeld. Deze regio's zijn weinig gespecialiseerd in de industrie als het gaat om de industrie en de industrie groeit er beneden gemiddeld. De positie van Delft en Westland is opvallen, gezien de aanwezigheid van de TU Delft in dit gebied, anderzijds is deze universiteit ook actief voor het Groot-Rijnmond gebied dat wel goed presteert.

Figuur 2: Industrie naar groei toegevoegde waarde (1995-2011) en 
specialisatiegraad in toegevoegde waarde (2011), naar COROP-regio. (klik voor grote versie)
Bron: CBS, Statline, bewerking Fanion onderzoek & advies

Conclusie
De inzet van de Europese Commissie voor een re-industrialisatie van Nederland juich ik toe. Met de Europese Commissie ben ik van mening dat de industrie een sterk stuwende sector is die via toeleveringsrelaties een belangrijke basis vormt voor andere sectoren. Voor een succesvolle industriepolitiek zijn de verbetering van voldoende uitstroom van hoog opgeleid technici uit het onderwijs, meer investeringen in R&D en voldoende investerings- en kredietmogelijkheden voor het MKB van groot belang. De regio Zuidoost-Brabant en Twente zijn duidelijke gidsregio's. De Triple Helix aanpak in deze regio's werpt duidelijk haar vruchten af.

© Henry de Vaan, Fanion Onderzoek & Advies, november 2013


donderdag 19 september 2013

Regio's A2-as duidelijk motor van de landelijke economie

Bruto Binnenlands Product tussen 1995-2012  hard gegroeid, maar stagnatie sinds 2008
Tussen 1995 en 2008 is het BBP (tegen marktprijzen) van Nederland bijna verdubbeld van 305 miljard euro naar 594 miljard euro. Het arbeidsvolume nam in dezelfde periode toe van 5 miljoen naar 6 miljoen arbeidsjaren, ofwel met 20%.
In 2008 is de crisis goed in de cijfers zichtbaar. In 2009 daalt het BBP met 3,5% naar 573 miljard. In 2010 is er sprake van een licht herstel, waarna in 2011-2012 sprak is van stabilisatie. De omvang van het BBP wordt door het CBS (voorlopig) becijferd op 599 miljard euro.
Het arbeidsvolume is vanaf 2008 met 2,6% gedaald van 6 miljoen arbeidsjaren naar 5,8 miljoen arbeidsjaren.

Figuur 1
Ontwikkeling BBP(marktprijzen) en arbeidsvolume 1995-2012  
Bron: CBS, Statline, bewerking Fanion Onderzoek & Advies
* cijfers 2011 en 2012 (nader) voorlopig


Productie vooral rondom de grote steden
De productie in Nederland vindt vooral plaats in en rondom de grote steden Amsterdam, Utrecht en Rotterdam. Daarnaast levert Overig Groningen ook een grote bijdrage dankzij de gaswinning in dit gebied. Ook de Brabantse regio's West-, Noordoost-, en Zuidoost-Brabant en de Gelderse regio's Arnhem/Nijmegen en Veluwe leveren en substantiële bijdrage aan het BBP. Het beeld voor het arbeidsvolume is vergelijkbaar; dezelfde regio's komen hier logischerwijs bovendrijven; Hieraan kan de regio Twente nog worden toegevoegd.

Figuur 2
Omvang Bruto Regionaal Product in 2012 (voorlopig) en Arbeidsvolume 2010, naar COROP


Bron: CBS, Statline, bewerking Fanion Onderzoek & Advies
Tabel 1
Overzicht COROP gebieden
COROP-CodeCOROPCOROP-CodeCOROP
1Oost-Groningen21Agglomeratie Haarlem
2Delfzijl en omgeving22Zaanstreek
3Overig Groningen23Groot-Amsterdam
4Noord-Friesland24Het Gooi en Vechtstreek
5Zuidwest-Friesland25Agglomeratie Leiden en Bollenstreek
6Zuidoost-Friesland26Agglomeratie 's-Gravenhage
7Noord-Drenthe27Delft en Westland
8Zuidoost-Drenthe28Oost-Zuid-Holland
9Zuidwest-Drenthe29Groot-Rijnmond
10Noord-Overijssel30Zuidoost-Zuid-Holland
11Zuidwest-Overijssel31Zeeuws-Vlaanderen
12Twente32Overig Zeeland
13Veluwe33West-Noord-Brabant
14Achterhoek34Midden-Noord-Brabant
15Arnhem/Nijmegen35Noordoost-Noord-Brabant
16Zuidwest-Gelderland36Zuidoost-Noord-Brabant
17Utrecht37Noord-Limburg
18Kop van Noord-Holland38Midden-Limburg
19Alkmaar en omgeving39Zuid-Limburg
20IJmond40Flevoland


Lange termijn: Regio's A2 motoren landelijke economie
In alle regio's in Nederland is het Bruto Regionaal Product tussen 1995-2012 toegenomen. De groei varieert tussen 22% (Delfzijl e.o.) tot 150% (Flevoland). De regio's die gelegen zijn op de as Amsterdam - Eindhoven (De A2-as) blijken de motoren van de landelijke economie. Zowel het BRP als het arbeidsvolume zijn tussen 1995 en heden in deze regio's bovengemiddeld gegroeid. Flevoland en Oost-Groningen doen het nog beter, maar voor Oost-Groningen is dit voor het grootste deel toe te schrijven aan de gaswinning. De economie in Flevoland is nog in opbouw; er was in de vorige decennia relatief weinig bedrijvigheid in relatie tot de beroepsbevolking. De afgelopen jaren hebben zich veel bedrijven gevestigd in Flevoland en zijn de economie en de werkgelegenheid flink gegroeid.
De groei van het BRP is duidelijk beneden gemiddeld in veel grensregio's; vooral in het Noordoosten van het land is de ontwikkeling beneden gemiddeld. Maar ook in de regio's IJmond en Haarlem e.o. ligt de ontwikkeling van het BRP onder het landelijk niveau.
Ook het arbeidsvolume is tussen 1995-2010 vrijwel overal toegenomen. Alleen in de regio's IJmond, Gooi- en Vechtstreek, Zuidwest-Drenthe, Delfzijl e.o. en Oost-Groningen is er sprake van een daling van het arbeidsvolume. Ook hier doen de regio's aan de A2-as en Flevoland het bovengemiddeld goed. Opvallend is dat ook de het zuidwestelijk deel van Noord-Nederland het boven gemiddeld doet.

Figuur 3
Ontwikkeling BRP 1995-2012* en Arbeidsvolume 1995-2010 naar COROP regio in relatie tot ontwikkeling in Nederland
Bron: CBS, Statline, bewerking Fanion Onderzoek & Advies,
* voorlopige cijfers




Korte termijn: Niet overal krimp tijdens crisis
Van 2008 op 2009 is het landelijk BBP als gevolg van de economische crisis flink gedaald, daarna heeft enig herstel plaatsgevonden waarna de ontwikkeling van het BBP zich rond de nulgroei beweegt. In de meeste regio's in Nederland is eenzelfde beeld te zien en is sprake van een lichte daling van het BRP tot -2,5%. Een aantal gebieden is zwaarder getroffen. Vooral de regio Delfzijl e.o. heeft het zwaar te verduren met een krimp van het BRP met meer dan 10%. Ook de andere regio's in het Noordoosten van Nederland zijn bovengemiddeld getroffen door de economische crisis. Maar ook in de Randstad zijn er regio's die meer dan gemiddeld gekrompen zijn, dit geldt onder meer voor de regio Haarlem e.o., Delft en Westland, Het Gooi- en Vechtstreek en Oost-Zuid-Holland (Alphen a/d Rijn, Gouda, Waddinxveen). Positieve uitschieter zijn er ook. Het BRP in Groot-Amsterdam en Midden-Limburg nam in de periode 2008-2012, ondanks de crisis, met meer dan 5% toe. Ook de regio's Noordoost-Brabant, Utrecht, Twente en Zuidwest-Overijssel laten bovengemiddelde groeicijfers zien.

Figuur 4
Ontwikkeling BRP 2008-2012* naar COROP regio
Bron: CBS, Statline, bewerking Fanion Onderzoek & Advies,
* voorlopige cijfers

Flevoland veruit sterkste groeier, Delfzijl e.o. snelste daler
In figuur 5 is de ontwikkeling van het BRP en het arbeidsvolume in de periode 1995-2010 afgezet tegen de landelijke ontwikkeling (positie waar de x-as en y-as kruisen) in dezelfde periode. De grootte van de bol geeft daarbij de omvang van het BRP in 2010 weer.
Uit de figuur blijkt dat de positieve bijdrage van regio's groot Amsterdam, Utrecht, Noordoost-Brabant en Zuidoost-Brabant aan de landelijke economie en werkgelegenheid groot is. Het betreft grotendeels de regio's die op de A2-as liggen. Flevoland is overigens de regio die op zowel het BRP als het arbeidsvolume veruit het sterkst is gegroeid. In absolute omvang is de bijdrage van deze regio echter nog bescheiden.
In de regio Groot-Rijnmond is de bijdrage aan de toename van het arbeidsvolume bovengemiddeld, maar blijft de ontwikkeling van het BRP achter bij het landelijk gemiddelde.
De economische prestaties van de regio Delfzijl e.o. zijn ver beneden gemiddeld. Het arbeidsvolume is gedaald terwijl de groei van het BRP ver achterblijft bij het Nederlands gemiddelde. Dit geldt voor meer regio's in Noord-Nederland en een aantal grensregio's. Maar ook regio's in de Randstad als de Zaanstreek, Haarlem e.o., Delft- en Westland en Het Gooi- en Vechtstreek presteren onder het nationaal gemiddelde.

Figuur 5
Ontwikkeling BRP en Arbeidsvolume  t.o.v. ontwikkeling Nederland, 1995-2010
Bron: CBS, Statline, bewerking Fanion Onderzoek & Advies

Conclusie
De regio's op de A2-as vormen duidelijk het kloppend hart van de Nederlandse economie. De regio's in Noord-Nederland en de grensregio's blijven duidelijk achter bij de landelijke ontwikkeling. Opvallend genoeg geldt dit ook voor een aantal regio's in de Randstad.

© Henry de Vaan, Fanion Onderzoek & Advies, september 2013

dinsdag 3 september 2013

Lokaal economisch beleid is juist nu nodig

Lokaal economisch beleid onder druk
Graag blijf ik op de hoogte van hetgeen er op het gebied van de lokale economie en de arbeidsmarkt speelt bij gemeenten in Nederland. Ik struin dan ook regelmatig de gemeentelijke websites af op zoek naar het meest recente lokaal (sociaal-) economisch beleid en andere beleidsplannen. Niet zelden blijkt bij gemeenten een integraal economisch beleidsplan te ontbreken of het beleidsplan dateert al weer van jaren geleden. Tegelijkertijd hoor je op dit moment van diverse beleidsmedewerkers economische zaken (in met name de kleinere gemeenten) dat het beleidsterrein en hun functie onder druk staan vanwege bezuinigingen en omdat het geen wettelijke taak van gemeenten is. Middelen voor het opstellen of het actualiseren van het economisch beleid zijn er dan ook veelal niet. 

© Fanion onderzoek & Advies
Slechte ontwikkeling
Dit is een slechte ontwikkeling, omdat juist nu lokaal sociaal-economisch beleid nodig is. De afgelopen jaren hebben de economie en werkgelegenheid door de economische crisis in veel gemeenten te maken gekregen met tegenslag; door ontslagen is de werkloosheid opgelopen en relatief veel bedrijven zijn failliet gegaan.Ook zijn grote zakelijke dienstverleners en financiële instellingen aan het reorganiseren en sluiten zij vestigingen. De productiestructuur van gemeenten verandert hierdoor, waardoor oude zekerheden verdwijnen. Daarnaast nemen de werkloosheid en het aantal mensen in de bijstand toe evenals de kosten voor de lokale overheden. Ook ontstaat er leegstand op bedrijventerreinen, in kantoren en in het winkelcentrum. Deze ontwikkelingen zijn wèl van invloed op de kerntaken van de gemeente en kunnen uitgroeien tot grote maatschappelijke kostenposten.

Waarom lokaal economisch beleid belangrijk is
Om de volgende redenen is een actief lokaal economisch beleid daarom van belang:

  1. De lokale overheid blijft in gesprek met het bedrijfsleven om zodoende zicht te krijgen en te houden op hetgeen er speelt rondom arbeidsmarkt en ruimtelijke ontwikkelingen;
  2. Mogelijke problemen kunnen vroeg worden gesignaleerd waardoor er snel op kan worden ingespeeld
  3. Bedrijven en instellingen en lokale overheid krijgen meer begrip voor elkaars positie
  4. Endogene groei van kansrijke start-ups, snel groeiende bedrijven en clusters van bedrijven kunnen snel worden gesignaleerd, gestimuleerd en gefaciliteerd;
  5. De lokale overheid kan sneller en makkelijker een beroep doen op bedrijven als het gaat om het oplossen van problemen aan de onderkant van de arbeidsmarkt
  6. De lokale overheid en bedrijven en instellingen kunnen elkaar sneller aanspreken op verantwoordelijkheden en gezamenlijk initiatieven ontplooien.
  7. Het organiserend vermogen binnen de lokale economie in de gemeente neemt toe.
Uiteindelijk zullen door een actief lokaal economisch beleid op de wat langere termijn de verplichte taken van de lokale overheid worden verzacht en vergemakkelijkt.

Stappen die van belang zijn voor het actualiseren of formuleren van lokaal economisch beleid?

Monitoren, analyseren en evalueren
Het is voor lokale overheden in de eerste plaats belangrijk in beeld te hebben hoe de lokale economie erbij staat en welke trends en ontwikkelingen hierop van invloed zijn. Het is daarom van belang met enige regelmaat de economische situatie te monitoren en te analyseren en tevens het economisch beleid te evalueren en daar waar nodig te leggen langs de nieuwe situatie en actuele trends en ontwikkelingen. Dit resulteert uiteindelijk in een SWOT-analyse voor de lokale economie.

Werken vanuit een visie
Als uit de (SWOT) analyse blijkt dat er structurele verschuivingen in de lokale economie hebben plaatsgevonden dan zal het lokaal bestuur hier samen met de bedrijven en instellingen uit de gemeente een visie op moeten ontwikkelen. Daarin worden voor de komende jaren afgesproken welke sectoren of clusters de economische kurken worden waarop de lokale economie zal drijven en welke beleidsdoelen moeten worden gesteld. Voorbeelden van beleidsthema's en beleidsdoelen, afhankelijk van de keuzes die worden gemaakt, zijn:


Actieprogramma
Tot slot is het van belang van een visie te komen tot een concreet plan van aanpak met activiteiten, liefst zo concreet mogelijk. Belangrijk is dat lokale partijen dit zien als een gezamenlijke actieprogramma dat ook van henzelf is en hier ook de schouders onder willen zetten. Het is daarom beter wat minder activiteiten te ontplooien waarvoor veel draagvlak is en die daarmee goed te organiseren zijn dan heel veel activiteiten te organiseren waarbij iedereen naar de lokale overheid kijkt.

Bovenlokale samenwerking
Mocht het voor kleinere gemeenten toch niet mogelijk zijn om zelfstandig economisch beleid op te stellen en uit te voeren, dan is een goed alternatief om samen met buurgemeenten economisch beleid te ontwikkelingen. Diverse gemeenten hebben dit in het verleden al gedaan. Dit geldt bijvoorbeeld voor de gemeenten Asten en Someren en de gemeenten Werkendam, Aalburg en Woudrichem die gezamenlijk economisch beleid hebben geformuleerd.

In de afgelopen jaren heb ik voor diverse gemeenten volgens deze aanpak economisch beleid mogen opstellen. Ik hoor vaak terug dat men op een dergelijk integraal economisch beleidsplan kan terugvallen als er zich ontwikkelingen voordoen en dat het houvast geeft. Op de wat langere termijn betaalt dit zich absoluut uit en blijkt de investering relatief gering.

© Henry de Vaan, Fanion Onderzoek & Advies



vrijdag 9 augustus 2013

Veel regio's in Nederland hebben een (te) grote voorraad bedrijventerrein

Jongstleden juli zijn de meest recente IBIS gegevens over 2013 gepubliceerd. Een ruimtelijk-economische analyse van deze gegevens op het niveau van de COROP regio's leert dat een aantal regio's een relatief (te) grote voorraad bedrijventerreinen heeft; terwijl slechts enkele regio's een (te) geringe voorraad bedrijventerreinen hebben. 

Uitgifte gedaald onder invloed van de economisch crisis, ook het areaal bedrijventerreinen daalt
Het totaal areaal bedrijventerreinen (hectare netto) bestaat uit bestaande bedrijventerreinen en harde plannen voor bedrijventerreinen (bedrijventerreinen met een goedgekeurd bestemmingsplan).

Foto, Henry de Vaan
Van 1992 tot en met 2013 is het netto areaal bedrijventerrein met 25.500 ha netto toegenomen, gemiddeld met zo'n 1.100 ha per jaar.
In dezelfde periode is er bijna 21.000 ha netto bedrijventerreinen uitgegeven aan bedrijven en instellingen; gemiddeld gaat het om 1.000 ha netto per jaar.  Vooral eind jaren '90 en medio jaren 2000 is er veel bedrijventerrein uitgegeven. Sinds het uitbreken van de crisis in 2008 ligt het uitgiftepeil echter behoorlijk onder het langjarig gemiddelde.

In 2011 en 2012 is er echter sprake van een afname van het bedrijventerreinareaal. In diverse regio's worden op dit moment plannen voor de ontwikkeling van bedrijventerreinen kritisch tegen het licht gehouden en soms ook geschrapt vanwege de achterblijvende vraag als gevolg van de crisis.

Figuur 1 
Uitgifte bedrijventerreinen in Nederland in het betreffende jaar (ha netto) en ontwikkeling areaal bedrijventerrein (ha netto), 1992-2013

Waar concentreren zich de bedrijventerreinen?
Het grootste areaal bedrijventerrein bevindt zich in de regio Groot-Rijnmond en heeft een omvang van ruim 9.000 ha netto. Andere regio's met veel bedrijventerreinen zijn industriële en logistieke regio's als West-Brabant, Zuidoost-Brabant, Groot Amsterdam, Twente en Zuid-Limburg. Ook Flevoland heeft een flink areaal bedrijventerreinen.
De regio's waar bedrijventerrein gelegen zijn, zijn tevens de regio's waar veel aan bedrijventerreingerelateerde banen te vinden zijn. Vooral de regio's Groot Rijmond, Groot Amsterdam, West-Brabant, Noordoost- en Zuidoost-Brabant, Arnhem-Nijmegen, Twente en Zuidoost-Brabant hebben veel banen die veelal op bedrijventerreinen te vinden zijn. Opvallend is ook het relatief hoge aantal bedrijventerreingerelateerde banen in de regio Utrecht. Gemiddeld is landelijk ca. een derde van alle banen aan bedrijventerreinen gerelateerd.



 Tabel 1
Overzicht COROP gebieden
COROP-Code COROP COROP-Code COROP
1 Oost-Groningen 21 Agglomeratie Haarlem
2 Delfzijl en omgeving 22 Zaanstreek
3 Overig Groningen 23 Groot-Amsterdam
4 Noord-Friesland 24 Het Gooi en Vechtstreek
5 Zuidwest-Friesland 25 Agglomeratie Leiden en Bollenstreek
6 Zuidoost-Friesland 26 Agglomeratie 's-Gravenhage
7 Noord-Drenthe 27 Delft en Westland
8 Zuidoost-Drenthe 28 Oost-Zuid-Holland
9 Zuidwest-Drenthe 29 Groot-Rijnmond
10 Noord-Overijssel 30 Zuidoost-Zuid-Holland
11 Zuidwest-Overijssel 31 Zeeuws-Vlaanderen
12 Twente 32 Overig Zeeland
13 Veluwe 33 West-Noord-Brabant
14 Achterhoek 34 Midden-Noord-Brabant
15 Arnhem/Nijmegen 35 Noordoost-Noord-Brabant
16 Zuidwest-Gelderland 36 Zuidoost-Noord-Brabant
17 Utrecht 37 Noord-Limburg
18 Kop van Noord-Holland 38 Midden-Limburg
19 Alkmaar en omgeving 39 Zuid-Limburg
20 IJmond 40 Flevoland






Vooral in Groot-Rijnmond en West-Brabant veel bedrijventerreinen uitgegeven
Vooral in Zuidwest Nederland is veel bedrijventerrein uitgegeven de afgelopen 22 jaar. In de regio Groot-Rijnmond lag de gemiddelde jaarlijkse uitgifte met 84 ha netto het hoogst, gevolgd door West-Brabant met 76 ha netto per jaar. Maar ook in Zeeland ligt de uitgifte met 49 ha netto per jaar op een hoog niveau. In Noordwest Nederland wordt veel bedrijventerrein uitgeven in Groot Amsterdam, Flevoland en Utrecht en in Oost-Nederland in de COROP's Twente en Noordoost-Overijssel. In Noord-Nederland is de gemiddelde jaarlijkse uitgifte het hoogst in Overig Groningen met bijna 34 ha per jaar gemiddeld.

Figuur 4
Uitgifte bedrijventerreinen in betreffende jaar (ha netto) en \
ontwikkeling areaal bedrijventerrein (ha netto), 1992-2013


Vooral in Noord- en Oost-Nederland veel regio's met (te) veel uitgeefbaar bedrijventerrein
Van het totaal areaal bedrijventerreinen in Nederland is nog niet alle terrein uitgegeven. In vrijwel alle regio's is er een voorraad uitgeefbaar bedrijventerrein. De meeste van deze uitgeefbare terreinen zijn in handen van gemeenten, maar een deel is in eigendom van particulieren. In totaal is in 2013 landelijk 15% van het totale areaal nog uitgeefbaar. Overigens is hiervan ruim de helft (8% van het areaal) terstond uitgeefbaar en zijn het voor het overige deel nog harde plannen. Als wordt gekeken naar de verschillen de COROP gebieden dan hebben Delfzijl e.o. en Flevoland het hoogste aandeel nog uitgeefbaar bedrijventerrein. In beide regio's is meer dan 30% van het bedrijventerreinareaal nog uitgeefbaar. Opvallend is dat vooral in Noord-Nederland relatief veel regio's een voorraad bedrijventerrein hebben die meer de 20% van het areaal omvat. Uitzonderingen zijn Noord- en Zuidwest-Friesland en Zuidoost-Drenthe waar dit aandeel lager ligt.


IJzeren voorraad
Een maat die regelmatig gebruikt wordt voor het bepalen van de benodigde voorraad uitgeefbaar bedrijventerrein is het begrip ijzeren voorraad. Uitgangspunt is dat de ijzeren voorraad een omvang heeft van 5 tot 7 keer de gemiddelde jaarlijkse historische uitgifte. Dit komt voort uit de constatering dat landelijk de gemiddelde periode die nodig is om een bedrijventerreinen te ontwikkelen 7 tot 8 jaar is. Anderen gaan bij het begrip ijzeren voorraad uit van het terstond uitgeefbaar deel van de voorraad. Het uitgangspunt is daarbij dat de ijzeren voorraad 2 tot 3 keer de gemiddelde jaarlijkse historische uitgifte bedraagt.

Met de ijzeren voorraad kan snel worden ingespeeld op een bedrijventerreinenbehoefte die snel aantrekt. Is de voorraad kleiner dan de ijzeren voorraad, dan is er feitelijk te weinig bedrijventerrein in voorraad om in de vraag te voorzien als deze plots aantrekt. Als de voorraad groter is dan de ijzeren voorraad dan is er feitelijk sprake van overcapaciteit. Dit hoeft ruimtelijk geen probleem te zijn, zolang de terreinen nog niet bouwrijp zijn gemaakt. De bedrijventerreinen zullen dan de komende jaren op een later tijdstip gereed worden gemaakt en worden uitgegeven. Financieel kunnen er wel grote problemen ontstaan als gemeenten de gronden al in eigendom hebben en de uitgifte langer duurt dan voorzien. De rentelasten zullen dan steeds verder oplopen.

In figuur 6 is per COROP de voorraad uitgeefbaar terrein vergeleken met de langjarig historische uitgifte. Uit de analyse blijkt dat met name de regio's 't Gooi en Vechtstreek, IJmond en Kop van Noord-Holland een voorraad bedrijventerrein hebben die onder de ijzeren voorraad ligt. Deze regio's kunnen dus niet inspelen op een eventueel snel aantrekkende vraag naar bedrijfskavels. De regio's Utrecht, Haarlem, Leiden en Bollenstreek, Zuidoost-Zuid-Holland, Midden-Brabant, Zuidoost-Drenthe, Achterhoek en Noord-Limburg lijkt de balans tussen de voorraad en het uitgiftetempo het meest in evenwicht. In de overige regio's is sprake van voorraden uitgeefbaar terrein die groter zijn dan de IJzeren voorraad. De grootste overcapaciteit is er in Zeeuws-Vlaanderen, Flevoland en Delfszijl e.o. Ook in de regio's Alkmaar e.o., Groot Amsterdam, Veluwe, Twente en Oost-Groningen is de voorraad veel hoger dan de ijzeren voorraad. Wanneer er van wordt uitgegaan dat de historische vraag ook voor de toekomst op peil blijft, dan kunnen deze regio's 15 tot 25 jaar vooruit met de huidige harde voorraad.

Nuancering: voorraad terstond uitgeefbaar terreinen is beperkter
Zoals hiervoor al eerder opgemerkt, is gemiddeld 8% van het areaal bedrijventerreinen in Nederland terstond uitgeefbaar. Dat wil zeggen dat de terreinen bouwrijp zijn en direct verkocht/verpacht kunnen worden aan bedrijven die een behoefte aan een bedrijfslocatie hebben. De overige voorraad bestaat uit harde plannen die weliswaar ruimtelijk zijn vastgelegd, maar waar het terrein pas op termijn beschikbaar komt voor uitgifte. Als de regio's worden vergeleken ten aanzien van de mate van uitgeefbaarheid, dan blijkt dat vooral in Zuid-Holland en Utrecht het terstond uitgeefbaar areaal onder het landelijk gemiddelde ligt. Dit geldt ook voor het westelijk deel van Friesland en de regio Zuidwest-Overijssel. Relatief veel terstond uitgeefbaar terrein is er in de regio Amsterdam, Flevoland, Zuidoost-Friesland en de regio's in de provincie Drenthe.
Uitgaande van een ijzeren voorraad van 2 tot 3 keer de langjarige historische uitgifte dan valt op dat alleen in de regio Zuidwest-Overijssel sprake is van een te lage voorraad direct uitgeefbaar terrein. In de Zuid-Holland, Utrecht, Midden-Limburg, Overig Groningen, Noord-Friesland en Zuidwest-Friesland is het aanbod redelijk goed op orde. In de overige regio's is er sprake van overcapaciteit. Vooral in de Metropoolregio Amsterdam en Zuidwest Drenthe is er sprake van een ruime voorraad bedrijventerrein afgezet tegen de langjarige historisch uitgifte.




Overschotten kunnen nog verder oplopen
Uit de redelijk eenvoudige analyse zoals die hier is gemaakt, kan worden geconcludeerd dat veel regio's erg ruim in hun jas zitten als het gaat om de voorraad uitgeefbaar bedrijventerrein. Overigens kan het heel goed zijn dat in een regio met een ruime voorraad vanwege een kwalitatieve mismatch toch op deelmarkten tekorten ontstaan. Zo kan het bijvoorbeeld zijn dat er veel vraag is vanuit lokale bedrijven naar kleine kavels, terwijl op de beschikbare (regionale) bedrijventerreinen alleen maar grote kavels beschikbaar zijn.

Aangezien het totale areaal bedrijventerrein in 2011 en 2012 is gedaald, wordt door overheden onderkend dat de voorraad aan de ruime kant is. Er worden dan ook in diverse regio's harde plannen voor bedrijventerreinen geschrapt. Desondanks zal in diverse regio's wellicht nog harder ingegrepen moeten worden. Op de korte termijn lijkt een sterke economische groei er nog niet in te zitten. Over het algemeen wordt verwacht dat de economie de komende jaren zal blijven kwakkelen rond de 0% groei. Voor 2014 wordt door het CPB 1%  economische groei verwacht; terwijl bij de raming van bedrijventerreinen het Transatlantic Market scenario het uitgangspunt vormt, waarin wordt uitgegaan van een gemiddelde jaarlijkse groei van 2,2% per jaar.

Daarnaast zijn er in diverse regio's structurele trends gaande die zullen leiden tot een vraag die ligt onder het langjarig historisch gemiddelde. Een belangrijke ontwikkeling is vooral het afvlakken en vervolgens afnemen van de ontwikkeling van de beroepsbevolking de komende jaren als gevolg van vergrijzing en ontgroening van de bevolking. Hierdoor zullen minder mensen zich aanbieden op de arbeidsmarkt, waardoor het scheppen van banen niet lukt , ofwel niet nodig is. Ook het benodigde areaal bedrijventerrein zal daarmee minder hard hoeven groeien.

Er blijven nieuwe terreinen nodig
Desondanks zal er altijd een zekere behoefte blijven aan nieuwe terreinen. In elke regio blijven er bedrijven die uit hun huisvesting groeien en op zoek gaan naar een nieuw bedrijfskavel. Het zal ook lang niet altijd mogelijk zijn de oplossing te vinden op bestaande bedrijventerreinen. Wel wordt het voor de toekomst steeds meer de vraag wat te doen met oude bedrijfslocaties en bedrijventerreinen die achterblijven.

© Henry de Vaan, Fanion Onderzoek & Advies, augustus 2013

donderdag 27 juni 2013

Toerisme in veel gemeenten in toenemende mate een economische drager van betekenis

Een ruimtelijke analyse van het belang van toerisme en recreatie voor de economie
De vakantie staat voor de deur, een mooie gelegenheid om een artikel te wijden aan de sector Toerisme en Recreatie. Ik geef toe, in het verleden twijfelde ik nog wel eens aan de bijdrage van deze sector aan de lokale economie. Veel gemeenten omarmen toerisme en recreatie namelijk omdat het over het algemeen 'schone' bedrijvigheid en werkgelegenheid betreft en de sector daarom een hoog politiek knuffelgehalte heeft. Niks mis mee, maar het is vaak een excuus om niets te hoeven doen met bedrijven die men liever niet in de achtertuin heeft, maar wel een grote betekenis hebben voor de lokale economie. Ondanks mijn wat kritische houding moet ik constateren dat de sector in veel gemeenten een significante bijdrage levert aan de lokale economie. In dit artikel een ruimtelijke analyse waar dat in Nederland wel het geval is en waar dat minder geldt.

Algemene ontwikkeling sector toerisme en recreatie in Nederland
In Nederland zijn volgens de meeste recente LISA gegevens in de sector Toerisme en Recreatie bijna 105.000 vestigingen met daarin bijna 500.000 werkzame personen actief. Daarmee is 8,3% van vestigingen en 6,2% de werkgelegenheid toe te schrijven aan de sector. In de periode 2008-2012 is in Nederland het aantal vestigingen met 16% toegenomen. Daarmee houdt de sector gelijke tred met de groei van het totaal aantal vestigingen in Nederland. De werkgelegenheid van de sector toerisme en recreatie ontwikkelt zich echter aanmerkelijk beter dan het totaal aantal banen in de economie. Daar waar in Nederland voor de totale werkgelegenheid over de periode 2008-2012 sprake is van een lichte afname met 0,3%  is het aantal banen in de toeristisch-recreatieve sector in dezelfde periode met 2% toegenomen.

Figuur 1
Geïndexeerde ontwikkeling vestigingen en banen, Toerisme en Recreatie en totaal 2008-2012
Bron: LISA, 2012, bewerking Fanion Onderzoek & Advies

Waar in Nederland concentreert de sector toerisme en recreatie zich?
In figuur 2 is te zien waar het aandeel van de sector Toerisme en Recreatie in zowel vestigingen als werkgelegenheid het hoogst is. Duidelijk zichtbaar is dat de sector het sterkst vertegenwoordigd is op de Waddeneilanden, waar meer dan 40% van de economie zich bezighoudt met toerisme en recreatie. Daarnaast is de sector sterk vertegenwoordigd aan de kust en in Zuidwest-Friesland, Limburg en het Rijk van Nijmegen. Ook in Amsterdam en omgeving is de sector bovengemiddeld sterk vertegenwoordigd.

Figuur 2
Aandeel T&R in de productiestructuur, vestigingen en werkgelegenheid, 2012

              Vestigingen                                                                             Banen
Bron: LISA 2012, bewerking Fanion Onderzoek & Advies
Waar groeit de sector Toerisme en Recreatie?
De ontwikkeling van de sector Toerisme en recreatie is niet over gelijk. Opvallend is dat het aantal vestigingen in de sector flink is afgenomen in Zeeland, Friesland en Zuid-Holland. Daarnaast neemt het aantal bedrijven af in de regio Noordoost-Brabant. Sterke groei van het aantal vestigingen is te zien tussen Utrecht en Amsterdam rondom de Loosdrechtse en Vinkeveense plassen, in Amsterdam en de regio Waterland, in het oostelijk deel van de Veluwe en in het gebied dat loopt van De Baronie van Breda, via Tilburg naar de Brabantse Kempen. Het beeld in Zuid-Limburg is sterk wisselend. 
De ontwikkeling van de toeristisch-recreatieve werkgelegenheid laat een ongeveer gelijk beeld zien. Het aantal banen in de sector groeit sterk in Flevoland en Noord-Overijssel. Daarnaast is de groei van de werkgelegenheid sterk in Het Groene Hart, delen van Brabantse Kempen en in Oost-Groningen/Delfzijl e.o. Dit laatste kan ook te maken hebben met de activiteiten in de Eemshaven, waar voor de vele arbeidsmigranten extra (tijdelijke) hotels zijn gebouwd. Het aantal toeristisch-recreatieve banen is met name gedaald in West-Friesland, Friesland, de omgeving Leiden en de Bollenstreek, 't Gooi, Noordoost-Brabant/de Peel en de Achterhoek.

Figuur 3
Ontwikkeling van het aantal vestigingen en de werkgelegenheid in de sector toerisme en recreatie,
2008-2012
                              Vestigingen                                                                                  Banen
Bron: LISA, 2012 bewerking Fanion Onderzoek & Advies

Waar draagt de sector Toerisme en Recreatie bij aan economische groei?
Wanneer gekeken wordt naar de bijdrage van de Toerisme en Recreatie in de ontwikkeling van het aantal vestigingen dan is het belang van de sector met name gegroeid in Brabantse Kempen, Noord-Overijssel en Noord-Friesland, Flevoland, Amsterdam en de regio Waterland. De Achterhoek en Twente/Salland kleuren ook overwegend groen. Ook de Peel kleurt lichtgroen; wat opvallend is aangezien daar de T&R-sector relatief sterk is afgenomen. Dit betekent dat de economie als geheel het daar nog slechter heeft gedaan.
In de regio's Zeeland, Zuid-Holland Zuid, Oost-Groningen, Zuidwest-Friesland en Zuid-Limburg draagt de sector minder dan gemiddeld bij aan de ontwikkeling van de groei van het aantal bedrijfsvestigingen.
De bijdrage van de sector toerisme en recreatie aan de werkgelegenheid is vooral hoog in Het Groene Hart, Midden-Brabant, Oost-Groningen en een groot aantal gemeenten in de De Brabantse Kempen.
Het omgekeerde is zichtbaar in West-Friesland, Zuidwest-Friesland, Drenthe, Noord-Limburg, Goeree-Overflakkee en een aantal gemeenten in de Achterhoek. Daar levert de sector Toerisme en Recreatie een negatieve of ondergemiddelde bijdrage aan de ontwikkeling van de werkgelegenheid.

Figuur 4
Bijdrage van de sector T&R aan de ontwikkeling van het aantal vestigingen en de werkgelegenheid
          
        Groei vestigingen T&R vs                                                                Groei banen T&R vs   
        groei totaal aantal vestigingen                                                        groei totaal aantal banen                          

Bron: LISA 2012, bewerking Fanion Onderzoek & Advies

Toelichting:

Per gemeente is vergeleken hoe de sector toerisme en recreatie zich heeft ontwikkeld ten opzichte van de economie als geheel. Als de sector het beter deed dan de totale lokale economie dan is de gemeente groen gekleurd, was de ontwikkeling van toerisme en recreatie slechter dan de ontwikkeling van de totale lokale economie dan is deze gemeente rood gekleurd.


Waar ontwikkelt Toerisme en Recreatie zich het best, en waar het minst goed?
Geconcludeerd kan worden dat de sector Toerisme en Recreatie in veel gemeente een belangrijke bijdrage levert aan de lokale economie. In dit artikel is gekeken naar de omvang van de sector Toerisme en Recreatie in de gemeenten en daarnaast is gekeken naar de groei van de sector in zowel aantal vestigingen als de werkgelegenheid. In de laatste figuur zijn de scores voor omvang en groei gecombineerd tot een prestatie-index. Uit deze analyse blijkt dat in de meeste gemeenten de sector Toerisme en Recreatie vrij gemiddeld presteert (deze kleuren blauw). Gebieden waar de sector van groot belang is en goed presteert is op de Wadden, Flevoland, Amsterdam e.o., De Veluwe, Oost-Twente, De Brabantse Kempen en de regio tussen Utrecht en Amsterdam (Vinkeveense en Loosdrechtse plassen). 
De prestaties van de sector Toerisme en Recreatie vallen tegen in West-Friesland, grote delen van Zeeland, Rijnmond/Zuid-Zuid-Holland, Noordoost-Brabant, De Langstraat, de Bommelerwaard, het noordelijk deel van de Achterhoek en Zuidwest-Twente.    

Figuur 5
Prestatie-index Toerisme en Recreatie naar gemeente
Bron: LISA 2012, bewerking Fanion Onderzoek & Advies

Tot zover een de analyse van de sector Toerisme en Recreatie in Nederland op basis van de meest recente LISA cijfers. Ik wens iedereen een fijne en ontspannen vakantie toe en geniet van hetgeen de sector Toerisme en Recreatie te bieden heeft.

© Henry de Vaan, Fanion Onderzoek & Advies, juni 2013